ok2018menu




George Stam in Leeuwarden Friese Orgelkrant 2018
 

Op 13 april 1992 waren Oene Nijdam, journalist voor de Leeuwarder Courant, en ondergetekende op bezoek bij George Stam en zijn echtgenote in de Jan Dammassestraat te Rotterdam. Tijdens het gesprek met Stam draaide een cassetterecorder mee. Een weergave van dat gesprek verscheen in de Leeuwarder Courant van 14 augustus 1992. In bijgaand artikel zet ik de zaken die aan de orde kwamen op een rij en laat daarbij Stam zoveel mogelijk zelf aan het woord. Uiteraard gaat het vooral over zijn tijd in Friesland. In de Friese Orgelkrant van 2005 heeft Theo Jellema een artikel geschreven naar aanleiding van de honderdste geboortedag van George Stam (te lezen op www.organumfrisicum.frl).

Het begin: Rotterdam, Zutphen, Bute en De Wolf.

Joris (George) Stam werd op 2 juli 1905 geboren in de Van der Takstraat te Rotterdam; tussen de bruggen. Stam: Ik ben dus eigenlijk een eilander. Zijn vader werkte bij een damesmodezaak die in heel Nederland filialen bezat. Stam sr. kon filiaalhouder worden in Zutphen. In oktober 1916 verhuisde het gezin, dat behalve uit vader Johannes en moeder Elizabeth Henrica uit Joris en zijn jongere zus Cornelia bestond, van Rotterdam naar de Beukerstraat 37 te Zutphen. In Zutphen kreeg Stam orgelles van Cornelis Bute (1889-1979), de blinde organist van de Grote of Sint-Walburgkerk. Zelf zei hij daarover: Ik heb bij Bute (en het spijt mij dat te moeten zeggen) verkeerde dingen geleerd. Verkeerde hand- en voethoudingen. Als je een beetje handig was kon je een blinde man wel een beetje om de tuin leiden. Hij zelf was een ontzettend goede organist (één van de beste blinden die ik heb meegemaakt als organist) die ook erg handig was. Veel handiger als Anton Rijp van de Nieuwe Kerk in Amsterdam die ook blind was. Bijvoorbeeld bij klavierwisselingen was Bute heel trefzeker en Rijp schoot er wel eens naast. Bute was blind geboren. Hij is op hoge leeftijd nog getrouwd met een gewezen vroedvrouw. Het was een heel leuk stel. U heeft Bute ook nog wel eens naar Leeuwarden gehaald? Jazeker. Op 24 april 1939 werden tijdens een improvisatieconcert met thema’s van Johan Wagenaar door Stam variaties, door Cor Kee een sonate, door Jacob Bijster een passacaglia en door Bute een preludium en fuga geïmproviseerd.

Later heb ik met heel veel moeite les gekregen van Cornelis de Wolf (1880-1935) in Arnhem op het Wagnerorgel. Piano en orgelles. Hij woonde in de Burgemeester Weertstraat in een huis waar geen kleed op de grond lag. Helemaal kaal. Samen met zijn oude moeder die alles regeerde. Het is onvoorstelbaar hoe hij daar als slaaf van zijn moeder in dat huis leefde. Zelfs in het ziekenhuis waar de Wolff was opgenomen vanwege verlammingsverschijnselen aan zijn hand maakte ze nog herrie door te roepen dat de verpleegsters verliefd waren op haar zoon. Daar heeft ze de laatste dagen van haar zoon nog verpest! Hij is maar 55 jaar geworden.

De Wolf werd benoemd tot hoofdleraar aan het conservatorium in Amsterdam en reisde daar elke maandag en dinsdag heen om les te geven. Op woensdag deed hij dat niet, want dan wilde hij de trouwdiensten spelen in Arnhem. Hij speelde altijd alle diensten. Van de kleinste tot de grote. Wij mochten niet op het orgel komen. Wij leerlingen hebben hem ook nooit zien spelen tijdens een dienst of concert. Dat wou hij niet. Dan kom je maar in de dienst of naar het concert. Zondags na afloop van de dienst wel als hij improviseerde met een groot servet vóór, want hij kon wel eens transpireren. Zo’n type was dat. Verschrikkelijk was dat. Ik ben met hem mee gegaan naar Amsterdam en dat had als resultaat dat toen hij stierf ik eigenlijk de enige leerling van de Wolf ben geweest die helemaal door hem is opgeleid. Na de dood van de Wolf heb ik een groot deel van zijn muziekboeken gekregen en ook de notities die hij maakte voor de kerkdiensten. Schetsjes voor de koraalvoorspelen. Het is een beetje raar gegaan. Eén van zijn leerlingen die later predikant is geworden heeft er in omgegraaid en toen is alles door- en uitelkaar geraakt. En zodoende is het ook gekomen dan zijn Fantasie voor orgel en orkest over het orgelkoraal “Sollt ich meinen Gott nicht singen” uitelkaar is geraakt. Ik had alleen de orgelpartij. Het orkestmateriaal was weg evenals de partituur. Die is pas vorig jaar [1991] weer ontdekt, nota bene bij familie van die dominee! Het is toen uitgevoerd door het Noordelijk Filharmonisch Orkest met Kees van Eersel die de orgelpartij speelde. Een aantal van die bijzondere dingen liggen nu in het (orgel)museum in Elburg.

1931: Naar Leeuwarden

Ik zat in Hilversum bij de radio (NCRV) als dirigent van het christelijk radio-orkest. Vaak voerden we voor de pauze klassieke werken uit en na de pauze iets vrolijkers. Een marsje, een potpourri of zo iets. Er was geen eigen orkest. Het waren allemaal snabbelaars meestal van het USO (Utrechts Symphonie Orkest), maar ook van het Concertgebouworkest. Ik had altijd goede muzikanten. Maar het was wel primitief. Het geluid was ook erg slecht. Zo’n blikken geluid. Ik dacht wel eens als ik dit m’n hele leven moet doen! Toen op een keer, er was avonduitzending stond ik in de pauze even bij G.J. Pietersen, de omroeper, en hoorde hem omroepen dat Jan Paardekoper uit Leeuwarden was overleden. Toen dacht ik: ‘Dat is iets voor mij’. Mijn vrienden en familie vonden dat maar niets. Die dachten dat ik stapelgek was geworden. Ik had een goed salaris bij de NCRV (5000 gulden!). Dat was wel in orde. Ik kon in één jaar mijn studieschuld wegwerken! Wat gaat ’ie nou doen. Zich daar opbergen in het noorden. De directeur van het Amsterdams conservatorium, Sem Dresden, die ik om advies vroeg zei: ‘Daar doe je goed aan om daar het hele vak te leren. Na een jaar of vijf kom je terug en dan hebben we je hier nodig’. Maar dat is door de oorlog anders gegaan. Ik moest in Leeuwarden een vergelijkend examen afleggen, ook als dirigent van het Toonkunstkoor. Beide posten betaalden 375 gulden. Dus 750 bij elkaar. [Hier laat het geheugen Stam in de steek. Het salaris als organist bedroeg 750 gulden per jaar.] Iedereen vond me gek. Uiteindelijk bleven er drie kandidaten over. Ik weet nog, ik zat in de trein van Zwolle naar Leeuwarden en toen zag ik in Meppel Henk Pijlman op het perron staan. Toen kwam Henk binnen en die zei: ‘Oh Jezus doe jij ook mee? Dan ben ik verloren’. Verder nog Schmidt Marlissa uit Veendam. Dat was een halve Duitser en dat was wel een goeie. Het examen bestond uit orgelspelen en een koorrepetitie. Ik was natuurlijk nog erg jong in die tijd. Ik weet wel dat de dames van het koor liever Schmidt Marlissa hadden gehad. Een vlotte vent met een prachtige haardos [Dr. Friedrich Schmidt Marlissa, 1894-1946; AF].

Het begin in Leeuwarden

Ik begon in september met mijn werk en dacht: ‘Laat ik eerst maar eens een concert geven om te laten zien wie ik ben’, en speelde op mijn eerste concert onder andere een groot werk van Bach en Franck. Even flink uitpakken hè. Na afloop was ik natuurlijk nieuwsgierig wat de mensen er van hadden gevonden. Eén van de bezoekers zei: ‘Ik vond er niks aan’. Dat zeiden ze je midden in je gezicht. Dat was ik in Holland niet gewend dat de mensen zo open waren tegen je. En toen heb ik de goochemste streek uitgehaald van m’n hele leven. Want wat gebeurde er? In september werd er in Stiens een standbeeld onthuld van Pieter Jelles Troelstra en ik moest daar in de kerk een concert geven samen met de Friese zangeres Doe Haasdijk (1900-1954) die altijd met Paardekoper concerteerde. Paardekoper had maar één solist en dat was Doe Haasdijk. Dat was dus een fijne Friese bijeenkomst. Na afloop van het concert zei Doe Haasdijk: ‘Wat hebben ze je mooi bedankt hè?’ Ik zei: ‘Nou, ik heb mijn naam wel gehoord maar wat ze precies gezegd hebben weet ik niet’. Het was net alsof je in het buitenland was. Het was een puur Friese aangelegenheid. Toen ik de kerk uitging vroeg ik aan een paar mensen waar de bus naar Leeuwarden stond. Ze zeiden: ‘Kenne jo gjin Frysk?’ Ik kreeg geen antwoord. Ik dacht: ‘Waar ben ik terechtgekomen?’ Toen heb ik Friese les genomen bij een onderwijzer en dat werd zeer gewaardeerd. Ik vond dat ook wel mooi, die taal.

Collega’s

Ik gaf mijn eerste concerten met solisten zoals bijvoorbeeld Doe Haasdijk. Je had destijds in Leeuwarden drie musici: Zonderland, Beintema en Stam. Willem Zonderland die het orkest had [Stedelijk Orkest Leeuwarden, AF]. Dat was een groep mensen die waren liefhebbers. Zonderland, die ook een flinke noot piano kon spelen, werkte keihard met het orkest. Maar er was geen beginnen aan. Er moesten moeilijke stukken gespeeld worden, bijvoorbeeld een symfonie van Franck. Dit vanwege de subsidieaanvraag. We hebben ook eens de orgelsymfonie van Saint-Saëns uitgevoerd in de kerk. Hoe we erdoorheen zijn gekomen weet ik niet, maar het is gebeurd. Willem Zonderland had in die tijd nog geen orgel, later werd hij organist van de doopsgezinde kerk. Doe Haasdijk zei altijd: ‘Willem Zonderorgel’. Er was een vreselijke concurrentie tussen Paardekoper en Zonderland. Dat ging heel gek, heb ik wel eens het een en ander van Doe Haasdijk gehoord. Als Paardekoper een orgelbespeling gaf kamde Zonderland dat altijd af in de Leeuwarder Courant, waarvan hij recensent was. Als Paardekoper eigen werk speelde was het zo wie zo niks. Ik ben eens nagegaan wat Paardekoper zo allemaal speelde, want ik wilde weten wat de smaak was van het publiek en kwam toen een Sonate tegen van ene B.N. Teffany. Ik vroeg aan Doe Haasdijk wie dat was en toen vertelde ze dat het betekende: Ben niet Teffany! Het was dus eigen werk van Paardekoper. Teffany kreeg wel een goede recensie! Het was allemaal haat en nijd. Ze kwamen beide uit de Zaanstreek. Het erge was dat Paardekoper een einddiploma conservatorium bezat en Zonderland niet. Ik vond Zonderland een echte boerenmuzikant. Hij speelde hard piano [Oene Nijdam: ze noemden hem in Leeuwarden de pianosmid]. Dat was ook zo want hij sloeg haast door de piano heen. Ik heb nog wel met hem huisconcerten gegeven op twee piano’s. Werk van Mozart en van die Engelse muziek voor twee piano’s die toen in zwang was. En dan was er nog Beintema, de organist van de Koepelkerk. Die was ook dirigent van de Christelijke Oratorium Vereniging. Beintema was van origine onderwijzer. Ik had met hem afgesproken dat ik niet die christelijke werken zou doen.

Toonkunstkoor Concordia

Ik moest natuurlijk ook het koor goed leren kennen en vroeg aan Sem Dresden welk werk ik zou gaan instuderen waardoor ik het koor goed kon trainen en zij mij goed leerden kennen. ‘Dan moet je de Johannes Passion nemen. Daar zit veel koorwerk in. Als ze dat goed kunnen zingen heb je het in één keer goed.’ Maar daar was het bestuur het niet mee eens. Ik wilde het namelijk uitvoeren in de kerk en dan zou de pauze er aan gaan! Gezelligheid was belangrijk. Ik zette door. Het koor was schandalig verwend. Jhr. Boelens van Eysinga was voorzitter en die betaalde de solisten ook altijd, maar op voorwaarde dat hij ze mocht uitkiezen en opbrengen naar het podium. Hij ging als het nodig was zo naar Parijs en haalde daar een paar solisten weg! Ik ben toen hard aan het werk geslagen en toen bleek dat het koor een elitekoor was, maar omdat er nu een jonge dirigent voor stond kwamen er ook jongere koorleden. De rijke oudere dames echter stonden vooraan en ik wilde de jonge frisse stemmen vooraan hebben. Toen heb ik een trucje uitgehaald dat later door Anthon van der Horst in Naarden is overgenomen. Ik heb de leden uitgelegd dat ik een andere opstelling wilde en stelde voor om een koraal te zingen in de oude en de nieuwe opstelling. Dat zouden we opnemen met zo’n opnameapparaat en terug beluisteren. Duidelijk was toen te horen dat mijn opstelling beter was en vanaf dat moment had ik het gewonnen. Het koor is toen vooruit gevlogen. Het werd een heel goed koor, hoor. Ze konden heel wat. Toonkunst repeteerde op dinsdag, maar kreeg last van de radio: de Bonte dinsdagavondshow van de AVRO. Ik zei: ‘Mensen daar kunnen we niet tegen op’, en toen is Toonkunst naar de donderdag gegaan.

Orgelleerlingen

Hoe stond men tegenover u? Dat is heel aarzelend geweest. Ik had één geluk. De muziekschool in Groningen werd slecht geleid en de eisen voor de staatsexamens, want we hadden nog geen eigen examens, kwamen uit Den Haag. De opleiding voor de staatsexamens nam ik ter hand, dus ik kreeg toen ook leerlingen uit Groningen. Plus die uit Friesland. Dus ik had eigenlijk een soort van persoonlijke opleiding van vakmensen voor het staatsexamen. Klaas Boersma, Bindert Posthuma, Arnold Feddema, Dirk Kreger; zijn allemaal goede organisten geworden. Uit Groningen bijvoorbeeld Cor Edskes en Evert Westra.

Orgelconcerten

De orgelconcerten moest je zelf organiseren. De risico’s waren voor jezelf. Maar daar begon ik toen mee. Op maandagavond om de veertien dagen. Ik moest alles zelf doen. Vaak met solisten als bijvoorbeeld Jaap Stotijn, Haakon zijn zoon, Annie Woud, Jo Vincent. Dat waren allemaal vrienden van mij hè. Die kende ik van Amsterdam. Die deden dat voor een reiskostenvergoeding. Ze logeerden dan bij ons aan de Spanjaardslaan. Want ja, je kon wel naar Leeuwarden komen maar dat kostte vier uren heen en vier uren terug en dan kon je ’s avonds niet meer thuiskomen. Al die nieuwe solisten was natuurlijk wel een vervelend iets voor Doe Haasdijk, want zij had altijd de alleenheerschappij gehad. Ze had een mooie stem, maar zong allemaal van die vervelende liedjes die Paardekoper voor haar geschreven had. Van die vervelende tekstjes. Ze zong veel Fries, dat was wel leuk. Maar ik heb haar nooit voor bijvoorbeeld de Matthäus Passion gevraagd. Daar vond ik haar helemaal niet geschikt voor. Het was een echte tante hè. Ze kwam uit een door en door Friese familie. Daar kwam je niet tussen in die tijd.

Orkesten

En hoe ging het met de instrumentale kant in die tijd? Nou dat ging leuk. Ik had dus eerst kennis gemaakt met Zonderland en Beintema. Daar ben ik mee begonnen. En dacht, ik ga ook naar de concertmeester van het orkest. Dat was Panbakker. Die kon een behoorlijke noot viool spelen, maar deed tijdens dat gesprek niets anders als de 2e violist afkammen. Dat was Naberman. Toen ben ik naar Naberman gegaan en die ging Panbakker afkammen. Maar er was nog iets gekkers. Bij Naberman zag ik, toen ik daar thuis kwam in de achterkamer een tafel met allemaal loden soldaatjes. Hij was een Napoleonliefhebber. In zijn boekenkast stond een grote Franse encyclopedie. De Larousse geloof ik. Ik dacht: hier woont een francofiel hè. Later hoorde ik dat hij geen woord Frans kende. Het was allemaal show hè! Ze hadden bijvoorbeeld ook, om maar eens een kleinigheid te noemen, met z’n vieren een strijkkwartet. Dat was Panbakker 1e viool, Naberman 2e, dan had je Salvatore Sterck altviool en Klaas Kueter cello. Naberman wilde dat er op de aanplakbiljetten niet kwam te staan 2e viool, want dan is het net alsof ik de mindere ben van Panbakker. Zo ver ging dat tussen die heren. Later heb ik wel met Naberman te maken gehad, want hij had een dochter Mea die allemachtig mooi kon zingen. Ze zong bij mij in het koor. Helaas is ze overleden aan kanker. Naberman woonde toen aan de Tweebaksmarkt in dat grote huis. Later kwam ik ook bij Kueter en Sterck thuis. En bij Klaas Kueter merkte ik: dat is betere kost. Die had onder andere een Viola di Gamba in huis hangen en een klavecimbel voor zijn vrouw Co. Ik heb ook veel met Kueter als solist in de kerk gespeeld. Via Kueter kreeg ik met Sterck te maken en via hem met Roel J. Sipkens. Dat was een zeer muzikale man. Die speelde onder andere op een Quinton, een soort voorloper van de viool. Dus toen had je al een quinton. Salvatore Sterck ging Viola d’Amore spelen en Kueter cello. Nou dan was je al een heel end. Daar zat wel muziek in in die mensen. Die hebben dat netjes opgebouwd. Zie traden ook op als Collegium Musicorum. Daarna ging het orkest [SOL] op de fles [in 1934] omdat de subsidie stopte. Die kregen duizenden guldens subsidie. Toen werd het LOF Ljouwerter Orkest Feriening [in 1945]. Ze hebben ze er toen een Fries tintje aan gegeven. Dat ging op een gegeven moment helemaal weg. Inmiddels kregen we in de oorlog ook de zogenaamde Fryske sjongspilje. Roaitske en it Wylgesyske van Slofstra plus de Jonkerboer van Folkertsma. Daar had Zonderland de leiding van [Tot april 1942. Daarna kwam de leiding in handen van Stam, AF]. Het Friese koor uit Grou deed mee en daar zong onder andere Mea Naberman in. Dat was een cultuur, geweldig hè? Dat werd tientallen keren twee keer per dag uitgevoerd. ’s Middags om 2 uur en ’s avonds om 8 uur. In de Harmonie. Die was toen hartstikke vol. Die Harmonie was tot de verbouwing geen gekke zaal. Er waren nog loges en toen was ‘ie goed. Na de verbouwing was het mis. Wij hebben daar altijd gerepeteerd met Toonkunst. Daar boven was zo’n pijpenla van een zaal boven de hoofdingang.

Toen ben ik begonnen met de Groninger Orkest Vereniging. Nou, als je het over een stelletje boeren hebt, in die tijd was dat die GOV. Het was niet te harden. Het was nog onder Kor Kuilen. Die kwamen dan naar Leeuwarden. Dat kon gemakkelijk betaald worden. We hadden geld zat. Toen heb ik met Kueter gepraat en gezegd: ‘Kunnen we nou niet een stelletje Leeuwarder mensen nemen die dat ook kunnen en dan desnoods incidenteel aanvullen met wat we nodig hebben?’. Toen zijn we dus begonnen met een groepje mensen en dat is toen eigenlijk de basis geworden van het latere orkest. Van het Fries Orkest. Ze zitten nu weer in Groningen hè? Ja, dat kan niet anders. Ik heb in die tijd dus met Groningen wel samengewerkt. De eerste Johannes Passion heb ik gedaan met het Fries Orkest. Maar dat was een ramp! Slecht! De 2e uitvoering van het Oratorium heb ik gedaan met Groningen en dat vond ik een slecht orkest. Dat volgde niet. Het was een heel erg stijf orkest. Toen ben ik verder gegaan met het Nederlands Kamerorkest van Glastra van Loon. Die lui kwamen dan met de bus en dan moet je denken dat deden ze graag want het was in die tijd ook armoe hè. Het was een slechte tijd toen voor de oorlog. Dat was zo rond 1935/36. En dan kwamen ze met de bus voor de generale repetitie en dan moesten ze verdorie daarna weer terug naar Den Haag, want dan gingen ze de volgende dag nog een paar lesjes geven en ’s avonds waren ze voor de uitvoering weer hier. Haakon Stotijn zat er in en Kride. Dat zijn allemaal 1e blazers geworden van het Residentieorkest. En onze vriend de violist Thomas Magyar, die Hongaar, die zat er in als aanvoerder. Dat was fijn hè, dat was heerlijk werken. Maar ik heb toch in die tijd contact gehouden met Groningen. Ik heb in Groningen onder andere het orgelconcert van Hindemith gespeeld. In de Martini? Nee, in de Harmonie met dat vervelende pneumatische orgel. Ik heb het orkest ook gedirigeerd in Leeuwarden. Ik heb daar de symfonie van Franck mee gedaan en die variaties van Haydn. We hebben ruzie gekregen met de uitvoering van de 9e van Beethoven. Dat weet ik nog wel [22 november 1938]. Het podium in de Harmonie was aan de krappe kant. De contrabassen moesten nogal dicht bij elkaar staan. Toen kreeg ik voor de generale repetitie een seintje van: de heren willen niet spelen want ze kunnen niet zitten. Dat is een hele vervelende zaak geweest. Dat was dus met het Groningse orkest. In de beginjaren. En dat is voor mij de aanleiding geweest om te zeggen: ‘Nou wil ik die kerels nooit meer zien ook’. Toen heb ik ook een brief op poten geschreven naar het bestuur van de Groningse orkestvereniging. Je moet rekenen, Kor Kuiler was ook in zijn nadagen, dat was ook niet wat je noemt zo’n geweldenaar. Kuiler was wel een geweldig goeie dirigent hè. Later heb ik een ensemble gekregen uit Friesland zelf met Lútzen Nijdam, de fluitist. Er zaten ook nog enkele goede dilettanten in.

Tijdens de oorlog

Nou dan krijg je op een gegeven moment van die kleine narigheidjes. Leeuwarden werd overstroomt met die Duitse dienstmeisjes. En dan kwamen er van die Duitsers die zeiden. ‘Goh, u hebt hier een mooi orgel’ en zo. ‘In Bremen is het ook mooi’. ‘Hoeveel verdient u hier nou?’ Het waren eigenlijk afgezanten van een soort Kultuurkamer om ons op te warmen. ‘Jullie hebben het hier in Nederland helemaal niet goed voor elkaar. Jullie moeten je organiseren’. En zodra de oorlog uitbrak was het raak en kregen we allemaal een brandbrief van ‘wilt u lid worden van de Kultuurkamer’ met allemaal voordelen die het had en dan kreeg je dus allemaal voordelen omschreven die de Kultuurkamer in Duitsland had. Nou, en dan gaf je geen antwoord en dan kreeg je weer een brief en weer één. En uiteindelijk met de mededeling: ‘als u nou niet lid wordt moet u ophouden’. Dat is het moment geweest dat ik alles er aan gegeven heb. De koren en zo. En toen hebt u de afdeling Friesland van de NOV opgericht? Kijk, daar heb je het nou. Ik had zoveel leerlingen daar. Die kwamen allemaal voor dat zogenaamde getuigschrift. Ik had er eigenlijk een particuliere éénpersoonsmuziekschool. Ik gaf soms klassikaal les. Met tien man tegelijk. Dat kwam beter uit. Dan hoefde je het verhaaltje niet tien keer te vertellen. Dat liep als een trein. Het was zuiver privé en als het dan juli was dan hadden ze examen gedaan. Een heleboel slaagden. Die was je kwijt. En dan zat je in augustus zonder geld. Dan was het op en je moest maar zien of er in september weer leerlingen bij kwamen. Nou, ging dat elk jaar goed, maar het was toch een rare wankele situatie. Vandaar dat die mensen daar op inspeelden. Er zijn een heleboel mensen op ingegaan. Zonderland heeft wel voor de Kultuurkamer gekozen en Klaas Kueter heeft het ook gedaan. Die durfde niet te weigeren. Ik kreeg in die tijd toen een landwachter voor mijn huis te staan om te kijken of ik nog les gaf. Het was heel vervelend. Hoe heeft u zich er doorgeslagen? Tot november 1944 is het goed gegaan. Ik gaf stiekem nog les en ik heb later begrepen dat die koren de contributie gewoon doorbetaald hebben. Ik speelde wel de best betaalde concerten van mijn leven zo. Op zondagmiddag. Het waren zogenaamde kerkelijke bijeenkomsten van een half uur. En dan liep die kerk barstensvol. Want de mensen hadden niks om handen en dan was er een collecte na afloop. Dat ging onder het mom van de kerk en dan konden ze er niks aan doen hè. Dat waren puur orgelconcerten van een half uur. Zonder predikant en ook geen samenzang. Puur orgel. De collecte mocht ik houden en de kerk kreeg ik voor niks. Later werd er in de kerkenraad op gezinspeeld ‘Is dat nou eigenlijk wel juist’? Want de collecte liep zo hoog op dat de diaconie ook een deel wilde hebben. Dat is ook met de Bachvereniging zo gegaan. Er konden heel wat mensen in toen, in de Grote Kerk. De mensen vonden het fijn. U had dus eigenlijk een redelijk inkomen toen. O ja. We hadden een dienstbode voor dag en nacht. We hadden een tuinman. Dat was heel gewoon. De leerlingen kregen theorie bij mij thuis en orgelles in de kerk. Dat was vlak bij mijn huis dus gemakkelijk. In de oorlog lagen er wapens in het orgel van de Grote Kerk. De koster was ondergedoken en de kosteres heeft eens zo’n inspectie van Duitse officieren meegemaakt. Ze moest de luiken van het orgel open doen en riep steeds: ‘nur Pfeifen, nur Pfeifen’. Ze vonden niets, maar als ze eronder gekeken hadden, onder de windladen, hadden ze wel wat gevonden. En het zat ook stikvol met radiotoestellen. Ik wist niet van wie die waren. Maar goed dat ze mij niets verteld hebben, want ik zou misschien mijn mond voorbij hebben gepraat. Ik ben in de oorlog ondergedoken geweest in het orgel. Ik heb geslapen boven het 3e klavier. Daar achter had je een heleboel ruimte. We hadden daar stretchers. Ik sliep daar met een leraar huishoudkunde van de HBS, die kwam nog wel veel bij ons op bezoek. Dat was een liefhebber van muziek. Die zat ook in de moeilijkheden dat ‘ie moest onderduiken. Dus hebben we dat samen gedaan. En thuis op de Spanjaardslaan hadden we een schuilhok laten maken. Onder de trap. In de kerk hebben we onze tijd doorgebracht met een beetje voetbal. Met een papieren bal. En die kennis, die vriend van me die rookte zo veel en die kocht van die rommel van die shag, maar die had geen sigarettenpapiertjes. Maar die had ie bij de vleet in de kerk. Want dan zei hij: ‘Zal ik een stukje Mattheus nemen?’ Dat was Wim Tuin. Maar zat u daar dan een aantal dagen? Er was één leuk ding in die kerk… want er was stroom. Want die smederij van Sterk tegenover de kerk, daar lieten de Duitsers apparaten repareren en dat zat op hetzelfde net denk ik dus. De kerk heeft altijd stroom gehouden en zodoende kon ik een radiotoestel uitzoeken en beluisteren en kon de Engelse zender horen en waren we leveranciers van berichten van de Engelse zender. Nou we vermaakten ons wel. Wat lezen en soms heel zachtjes spelen. Op een gegeven moment kreeg ik te horen van de ondergrondse: ‘denk er om, er is een razzia op komst’ en ik was stiekem naar huis gegaan. Dus ik weer naar de kerk toe. Wegwezen. Toen de razzia kwam waren we dermate bang alle twee dat we de kerk uitgevlogen zijn en over de Noorderbrug de Spanjaardslaan op.

Ik kreeg eens een sein van ‘je moet nu weg want er komt weer een razzia’. En toen kreeg ik onderduikgelegenheid bij Boersma. Bij de vader van Klaas op de boerderij in Ferwert. Klaas is later organist van de Sint Jan in Gouda geworden. Ik sliep nog een nacht thuis en ging toen op de fiets. Op de Stienserweg stonden ze en ben ik opgepakt. Ik moest scheppen. Toen moest ik met allemaal mannen per trein en bus weg. Toen zijn we in Doesburg terecht gekomen. We zouden verder worden vervoerd naar Duitsland. Maar het was net in die tijd dat de Engelsen Emmerich plat gooiden, dus we konden er niet weg komen. Op het moment dat ik naar Duitsland moest kreeg ik bezoek van een stelletje zogenaamde Rode Kruis-soldaten en toen kreeg ik een papier in mijn handen waarop stond dat ik ongeneeslijk ziek was. Krebskrank! Dat was vals. Ik moest me toen in Groningen afmelden. Ik ben met een soldatentrein gegaan en die werd gebombardeerd en bij Zwolle liep alles vast. Toen ben ik van Zwolle naar Groningen gelopen en kwam daar bij een vrind van me die bij het orkest speelde. Jan Groeneveld en Godzijdank was zijn vrouw thuis en toen heb ik me de volgende dag afgemeld. Toen wist ik van de zenuwen niet meer wat te doen. In de handen van de vijanden moest ik me afmelden hè. Met m’n valse papieren bij me. En toen kreeg ik daar ook weer bericht van het zogenaamde Rode Kruis dat ik mee moest met een groenteauto. Want elke week ging er een groenteauto van het oosten naar Harlingen toe. En die reed over de Spanjaardslaan hè. Ik had me verstopt onder de groente en in Leeuwarden ben ik er uitgesprongen en toen heb ik het restje van de oorlog zonder papieren of wat dan ook doorgebracht . Toen moest ik natuurlijk wel onderduiken. Toen ben ik weer naar het orgel gegaan dat vond ik toch het veiligste. Wie speelde er toen u ondergedoken was? Karst Dijkstra was de 2e organist. Dr. Karst Dijkstra [1910-1950] van de apotheek van Tromp Visser. Een hele talentvolle vent. Die heb ik ook les gegeven. Die man was een groot talent. Ik zat in het orgel toen er gespeeld werd. Ik kon zo door de pijpen kijken naar de mensen in de kerk. Moest hij niet onderduiken? Nee, hij had vrijstelling vanwege zijn beroep als apotheker. Het is een keer geweest dat ik de moed had om beneden te gaan zitten in de kerk. Toen hoorde ik op een moment onder de preek een vreemd geluid uit het orgel komen. We wisten het niet. De koster ging naar boven. Wat was het nou? Karst Dijkstra ging zich elektrisch scheren! Dat kon hij alleen maar daar doen, want dan had hij stroom. Dat deed hij onder de preek.

NOV en NSB

Ik was voorzitter van de Nederlandse Organistenvereniging, de NOV. De oorlog breekt uit. Met Pinksterdrie vergaderden we in Terminus in Utrecht met de bedoeling om het kleine kapitaaltje dat de NOV had en nog een paar bezittingen veilig te stellen. Dat, zo hadden we afgesproken, zou naar Matter gaan. Die woonde op Marken. Dat was Jan Matter. Die vergadering begint en opeens komt één van onze bestuursleden in vol ornaat binnen. Een pakje van de NSB met laarzen enzovoorts. Dat was J.H.G. Bleij, die was NSB’er. En die was bestuurslid van de NOV? Ja, dat hebben we nooit geweten hè, dat die verkeerd was. Dus die had alles gehoord, dus die wist het. Hij zei: ‘Als jullie dat doen dan hang je zelf’. Toen ben ik die avond ook niet naar huis gegaan en ben ik een weekje ondergedoken. Die Bleij heeft toch een vreselijk grote bek gehad. Kan niet anders zeggen. Een vervelend akelig iets is dat geweest. Schijnheilige toestand. Dan sta je wel even raar te kijken. Toen hebben we het toch wel laten onderduiken, maar ze hebben er later geen werk van gemaakt. Dat was dat. Maar het was nog erger, want met die koren was het ook zo dat je niet wist wie je had hè? Ik had bijvoorbeeld de vrouw van een tandarts op het koor zitten. Ik ben haar naam vergeten. Ze kwam oorspronkelijk uit Amsterdam en die stond ineens met Volk en Vaderland op d’r buik in Leeuwarden op de markt. Ze heeft later muziekinstrumenten van Joden in beslag laten nemen. Had ze allemaal geregistreerd in die tijd. En die zat op het Toonkunstkoor als sopraan. Later na de oorlog is ze opgepakt en toen zijn Klaas Kueter en ik overal geweest om die instrumenten weer op te eisen. Dat is voor een groot gedeelte gelukt.

Zijn er in die tijd ook opnamen van u gemaakt. In uw Leeuwarder tijd?

Ja, door de NCRV, die heeft veel opnamen van mij in die tijd gemaakt. Ik had natuurlijk contact met de NCRV. Ik was er niet als vijand weggegaan. Ik had gezegd dat ik wel eens een orgelconcert wilde geven. En toen kwamen ze tot de ontdekking dat die kerk weinig akoestisch overgewicht had. Dat konden ze goed gebruiken, want ze hadden in die tijd niet veel technische middelen. Dus dat ging heel goed en toen zei ik: ‘Die kerk kunnen we meer gebruiken’. Er zijn heel veel uitzendingen geweest in de jaren ‘30 en ‘40. Ik heb zelfs soms ’s avonds om tien uur, half elf, regelmatig voordrachten gehouden voor de radio over kerkmuziek. Denkt u dat dat nog in het archief zit? Ik vrees van niet. Dat waren allemaal live uitzendingen, want er kon niet opgenomen worden. Dat ging heel beroerd. Je kreeg een verbinding tussen de kerk via de Kosterij en telefoon naar de studio. Maar je moest ook terug kunnen praten als er gespeeld werd. Dus dan had je bij de buren nog een telefoon en als er wat was moest je bellen. Het ging via een zogenaamde goeie telefoonlijn, zo noemden ze dat. Maar dan zat je te spelen en dan lag de zender eruit. Dat was in die tijd vreselijk dikwijls het geval dat je dus een storing had. Maar dan wisten wij dat niet en speelde je gewoon door. Dan had je voor de flauwekul gespeeld. Werd dat niet op glasplaten allemaal vastgelegd? Dat weet ik dus niet. Ik heb ook veel opnamen gemaakt vanuit Amsterdam rechtstreeks. Ik heb ook veel vanuit de Oude Kerk gespeeld. Van die geestelijke liederen. En ik heb alle 150 psalmen met Felix de Nobel en het kamerkoor gedaan. Die zijn ook allemaal opgenomen. U was ook organist van de Westerkerk in Amsterdam. Daar ben ik drie jaar organist geweest. Het was vorige week [april 1992] voor het eerst weer op de radio na de restauratie. Ik heb de slechte jaren van het orgel meegemaakt. Maar ik ken ook de goede jaren van het orgel. Dat was toen ik leerling was van het conservatorium, toen had het nog het oude systeem. De orgeltrapper was er meende ik nog. Zijn er opnamen van het koor gemaakt? Nee, maar we hebben wel eens opnamen gehad door particulieren. Met een sleepnaald. Zo’n kromme naald. Ik had ook het koor Tavenu in Leeuwarden. Een a capellakoor. Daar heb ik het motet Jesu meine Freude mee gedaan. Dat is ook opgenomen met een sleepnaald. Dat ging slijten. Dan werd het lelijk.

Had u ook contacten met de Katholieke sector? Ja heel leuk zelfs. Theo Lambooy van de Dominicus? Ja, z’n zoon heb ik ook les gegeven. Henk. Toen ik later directeur was in Amsterdam zat zijn zoon bij mij in de klas. Hij speelde cello. En dan was er nog een zoon die leraar schoolmuziek was in Schagen. Ik kwam dus in contact met Theo Lambooy. Ja, je had voor de Matthäus Passion een jongenskoor nodig en dan nam ik altijd het jongenskoor van de Bonifatiuskerk van Jacques Bos. En toen kwam de nieuwe Dominicuskerk klaar, dat had ook een koor en daar zat een pastoor, ik ben zijn naam vergeten. Een hele muzikale man, die zat altijd bij mijn concerten in de Jacobijnerkerk. kwam op een gegeven moment bij me en vroeg: ‘Kan jij dat kerkkoor van mij niet een tijdje trainen zodat dat voorruit gaat?’ Nou ja, ik zei: ‘Dat wil ik wel doen’. Maar toen kwam na één repetitie de aap uit de mouw. Hij vroeg: ‘Zou je nou de mis willen doen?’ Ik zei: ‘Dat moet ik aan de kerkvoogdij vragen’. Ze waren toen erg royaal in die tijd in Leeuwarden. Er waren geen bezwaren. En toen heb ik een mis in de Dominicus gedaan, maar dat is hem toen door de Katholieke kerk zwaar aangerekend. Toen is ie overgeplaatst. Je zou verwachten dat de Hervormde Gemeente bezwaar zou maken. Ja, maar het was net omgekeerd. Ook de Pelikaankerk kwam gereed in die tijd. Daar zat toen een organist met dubbele naam, Makkes van der Deijl. Ik heb hem jarenlang les gegeven.

Terugblik

Was het een prettige tijd Friesland? Heel prettig. Dat wil zeggen, het was aan de ene kant prettig, maar het ging huiselijk niet goed. Ik had het vreselijk druk. Veel spelen. Ook in het buitenland heb ik gespeeld. Ik heb het altijd zo geregeld dat ik s’ morgens over het algemeen vrij was en dan ging ik naar de kerk studeren. In die tijd kon ik het beste orgelspelen. Je was vol in training, maar toen ik directeur in Utrecht van het conservatorium werd is dat meteen afgezakt. Het ging helemaal niet. En dat heb ik niet door gehad en dat vind ik achteraf gezien jammer. U was toen organist van de Leeuwenberghkerk. Ja, maar eerst had ik helemaal geen orgel. Toen kwam de Koepelkerk in Amsterdam. Frans Hasselaar [1885-1950] zat in de Wester, maar die werd erg ziek en ging dood. Toen ben ik, zo heette dat in Amsterdam, gepromoveerd van de Koepel naar de Wester. En het hoogste was de Nieuwe Kerk? Nee de Oude Kerk. Dat zat Pameyer [1870-1940] en later Han Hoogewoud [1906-1994]. Muzikaal gezien was mijn Friese tijd prettig. Heel mooi. Want weet je wat het was? Het lag toen allemaal braak. Die hele lessenpraktijk lag braak. En dat gaat als een lopend vuurtje. Ik kon de lessen niet aan. Het waren bijna allemaal mensen die het serieus deden en meestal voor hun vak.
AD FAHNER

Naschrift

De laatste keer dat George Stam het Müllerorgel van de Jacobijnerkerk heeft bespeeld was op 26 januari 1990. Hij was toen in Leeuwarden ten ere van het 50-jarig bestaan van de afdeling Friesland van de NOV. Het was een weerzien met veel oude bekenden. Stam en de toenmalige organist Jan Jongepier improviseerden op thema’s die ze elkaar hadden opgegeven.


stuur link via whatsapp stuur link via mail kopieer link naar clipboard